Fieke Asscher.
Fieke Asscher.

De onderduik van Fieke en Izaäk

Fieke Asscher overleeft de oorlog dankzij haar onderduikouders in Beetsterzwaag. En dankzij de sprookjesfiguren die ze tekent. Haar broer Izaäk wordt verraden en samen met zijn ‘onderduikbroer’ uit Boornbergum afgevoerd naar de gevangenis in Leeuwarden. Hun verhaal staat dit jaar centraal in de 4 meiherdenking in Beetsterzwaag.

! Evert Kronemeijer

Beetsterzwaag Het is februari 1943. Dominee Jetze Heidinga benadert Yntze Heida, dierenarts in Beetsterzwaag. De predikant uit Donkerbroek is actief in het verzet en zoekt adressen voor Joodse onderduikers. Heida is een voorzichtig man. Hij weet dat het verzoek niet zonder gevaar is. Tegenover zijn huis aan de Hoofdstraat in Beetsterzwaag ligt het hoofdkwartier van de Gestapo. Bovendien heeft hij een druk­ke praktijk waar mensen in- en uitlopen. Samen met zijn wat impulsievere vrouw Roelofje besluit hij het erop te wagen. Het gezin telt op dat moment drie kinderen. Op 1 maart 1943 komt er een vierde bij: een ‘dochtertje van een vriendin’. Op haar (gestolen) persoonsbewijs staat Els Klee, in werke­lijkheid heet ze Fieke Asscher. Fieke is een dochter van Avraham Asscher, de voormalige opperrabijn van Groningen, en zijn vrouw Clara Asscher-Pinkhof. Avraham is kort na de geboorte van Fieke overleden (1926) en Clara heeft hun zes kinderen alleen opgevoed. Zoon Izaäk lijkt het meest op zijn vader, hij droomt ervan om later naar Palestina te gaan. Hij laat zich daarom praktisch scholen: als meu­bel­maker. Fieke heeft talent om te tekenen, maar moet al in 1941 vanwege haar Joods-zijn de Kunstnijverheidsschool in Gronin­gen verlaten. Fieke en Clara verhuizen vervolgens naar Amsterdam, waar Clara lesgeeft aan een Joodse school. Zij schrijft verhalen voor het Joodsche Weekblad, Fieke maakte de bijbehorende illustraties. In haar autobiografie ‘Danseres zonder benen’ vertelt Clara hoe vrienden uit Groningen haar in die tijd benaderen. Zij hebben al enkele van hun kinderen laten onderduiken, het lijkt hen verstandig ook Fieke een nieuwe identiteit te geven. Bij razzia’s in de buurt zijn immers al verscheidene Joden opgepakt en afgevoerd. Zelf wil Clara niet onderduiken, zij wil bij haar leerlingen blijven. Bovendien kan ze nog niet geloven dat de Duitsers jonge mensen ver weg sturen om ze af te slachten. Maar de lege banken in haar klas spreken boekdelen. Het wordt gewoon te gevaarlijk. Fieke voelt zich al gauw thuis bij de familie Heida, een vrolijk gezin met kinderen (jonge­ren) van haar eigen leeftijd. Al voelt ze zich ongetwijfeld ook weleens verloren zonder haar eigen familie om zich heen. Fieke tekent in die tijd veel elfjes en sprookjesfiguren, alsof zij zichzelf zo wil troosten. Als mevrouw Heida (‘tante Oete’) haar ’s avonds naar bed brengt, fluistert ze heel zachtjes haar naam: Fieke. Maar overdag gaat ze door het leven als Els Klee.

Van Bruggen

Gelukkig vindt dominee Heidinga voor haar broer Izaäk een schuilplaats bij de familie Van Bruggen, niet al te ver weg, aan de Krite in Boornbergum. Hij heet daar Frits en helpt zijn ‘broer’ Willem bij de voorbereidingen op zijn examen. De Van Bruggens weten eerst niet eens dat hun Frits een Jood is. Er zijn zoveel jonge mannen die een schuilplaats zoeken om dwangarbeid in Duitsland te ontlopen. Als ze erachter komen dat Frits Joods is, blijft hij van harte welkom.

Op vrijdagavonden reist Izaäk naar de pastorie aan de Weeme in Oud Beets. In het huis van de familie Heidinga viert hij samen met zijn zusje het begin van de sjabbat. Fieke onderhoudt warme contacten met de Heidinga’s, ze noemt hen zelfs ‘papa’ en ‘mama’. Zij reist in die tijd re­gelmatig heen en weer tussen de Hoofdstraat en de Weeme. Soms noodgedwongen, als er weer een huiszoeking dreigt. Dan zwerft ze alleen, of samen met andere onderduikers, over het Kerkepad en door de bossen rond Beetster­zwaag. Op haar slaapkamer staat een kast waar zij zich in noodgevallen in kan verstoppen. Maar soms is het gewoon te laat, dan staat het bezoek al in de kamer voor ze het weet. Op een keer komt de barones op bezoek terwijl Fieke in de achterkamer zit. De barones kan het niet laten om tegen mevrouw Heida op te merken: ‘Ze ziet er wel wat, eh, Oosters uit, he?’

Je weet nooit precies wie je wel en niet kan vertrouwen. Dat geldt ook voor Izaäk bij de Van Bruggens. Op de boerderij komt dan wel geen adellijk bezoek, maar er komt natuurlijk weleens iemand op het erf, al is het maar de postbode. Voor Izaäk is bij de petgaten tegenover zijn huis een schuilplaats gemaakt. Maar op 24 maart 1944 omsingelen de Duitsers het huis van de Van Bruggens, ze zijn verraden. De beide jongens, Izaäk en Willem, worden naar De Wilgen gebracht en van daaruit naar de gevangenis in Leeuwarden. Daar worden ze mishandeld. Izaäk doet een wanhopige en mislukte poging om zichzelf van het leven te beroven. Eenmaal hersteld wordt hij naar Westerbork getransporteerd, waarna hij op 28 februari 1945 in Auschwitz overlijdt. De Duitsers sturen Willem naar een werkkamp. Hij komt een half jaar later, meer dood dan levend, bij zijn ouders terug.

Niet meer veilig

Voor Fieke is het vanaf het verraad van Izaäk niet meer veilig in Beetsterzwaag. Zij komt uiteindelijk in Hengelo terecht en maakt daar de bevrijding mee. Zij blijft tijdens en na de oorlog brieven schrijven aan haar ‘papa’ en ‘mama’ in de pastorie en aan haar ‘tante Oete’ in Beetsterzwaag. Yntze Heida zorgt er intussen voor dat zij zich kan inschrijven voor de Tekenacademie in Amsterdam. Helaas wordt ze in de hoofdstad geconfronteerd met antisemitische uitlatingen. Zij schrijft daarover in een van haar brieven: '... kind, ik heb niets tegen jou hoor, in tegendeel, je bent een prachtexemplaar’; en als ik dan met nederige buiging zeg van ‘ja, vind je niet? Ik ben toch zo’n geschikt kind, je zou haast zeggen dat ik geen Jood was’, dan zijn er zelfs, die verbluft zeggen: ‘Ja, inderdaad’. Zèlfs heb ik al eenmaal iemand de zaak horen omkeren, en bij wijze van troost horen zeggen; ‘Ja, maar onder de niet-Joden heb je ook Joden; genoeg hoor!’ waarover ik natuurlijk zeer verheugd was...’

Uiteindelijk kiest Fieke ervoor om naar Palestina te gaan. Haar moeder is daar - als door een wonder - al tijdens de oorlog terechtgekomen. Clara was via Westerbork naar Bergen-Belsen getransporteerd, maar kwam daar in aanmerking voor een gevangenenruil met Duitse Tempeliers in Jeruzalem. In Israël worden moeder en dochter herenigd. Fieke kreeg daar vier dochters, ze is in 2002 overleden. Haar dochters hebben een brief geschreven, die deze week bij de herdenking op 4 mei in de Dorpskerk van Beetsterzwaag wordt voorgelezen.

Afbeelding
Izaäk Asscher.